https://www.dorpsverhalenkrommerijn.nl/beeldbank/erfgoedcms/lemmas/meike-de1803_16136928002691175.jpg

Nieuws:


Uitgelichte vensters:

Met de ontginning van Oud-Wulverbroek en Vechterbroek in de 12e eeuw verschijnt er een mottekasteel langs de huidige Oud Wulfseweg. Dit ‘ontginningskasteel’ is vermoedelijk rond 1200 of mogelijk eerder gebouwd. 

Veel is van dit kasteel niet bekend. Er zijn alleen archeologische aanwijzingen die gecombineerd kunnen worden met schriftelijke bronnen. Zo zijn bij de sloop van het buitenhuis Oud-Wulven in de jaren na de Tweede Wereldoorlog brandsporen van een houten bouwwerk gevonden. Hieruit blijkt dat dit mottekasteel door brand is vernietigd. 

Tegelijkertijd werden in 1954 kloostermoppen gevonden van de toren van het tweede kasteel. Hierdoor weten we dat dit stenen kasteel ergens rond 1250 is gebouwd. De familie Van Wulven is de vermoedelijke bouwer van het eerste kasteel. In het jaar 1246 is er waarschijnlijk een afsplitsing van de familie geweest die zichzelf Hondermark noemde en in dit nieuwe kasteel Oud-Wulven ging wonen.

In 1372 wordt Herman van Lockhorst eigenaar van Kasteel Oud-Wulven en het gerecht Oud-Wulven. In de periode erna zijn er verschillende eigenaren van naam, waardoor we kunnen aannemen dat het kasteel een plaats was dat er toe deed. Rond het kasteel ontstond een buurtschap met boerderijen. 

In 1634 wordt de ambtsheerlijkheid Oud Wulven en Waijen gekocht door Johan van Toll, een rijke Utrechtse burger. Het kasteel uit 1250 wordt afgebroken en er komt een woontoren. Deze krijgt bovenin een extra toren met koepel en rond de begane grond wordt aarde gestort. Hierdoor lijkt het of het buitenhuis op een heuvel staat. Dit is in 1640 gereed. Het huis is vooral bedoeld voor de zomermaanden, zodat de eigenaar de stad kan ontvluchten. Daar is de lucht vies en zijn regelmatig ziekten.

Tegelijkertijd wordt er een hofstede gebouwd dat tegenwoordig in een andere vorm nog bestaat. Deze hofstede heet sinds 1910 Jeannette-Oord en staat op de Oud Wulfseweg 10. Ook wordt er een oprijlaan gemaakt naar het zandpad tussen Utrecht en Houten, waar ook een poortwachterswoning komt. Verder verschijnt er op het terrein een koetshuis.

Johan Rothé

Een bijzondere bewoner van het buitenhuis tussen 1658 en 1671 is Johan Rothé. Hij was prediker van de Vijfde Monarchist. Hij wist indruk te maken op de Engelse koning en werd in de Engelse adelstand verheven. Hij trouwde in datzelfde jaar in Goring House, de voorloper van Buckingham Palace. Sir John en Lady Rothé vestigden zich op hun buitenhuis Oud-Wulven. Vanuit dit ‘hoofdkwartier’ bereidde hij zich voor op het naderende duizendjarig vredesrijk.

Na bewoner Rothé kwam het huis in handen van andere elite. Diverse bestuurders uit Utrecht worden achtereenvolgens eigenaar van Oud-Wulven en kunnen dan de stad ontvluchten en genieten van de frisse buitenlucht. 

Familie Testas

In 1790 komt het huis Oud-Wulven in het bezit van de familie Testas. De bovenste verdieping, de zolder en de torenkoepel worden afgebroken. De zolder van het nieuwe dak wordt als duivenhok in gebruik genomen. De hofstede wordt het nieuwe verblijf van de familie en het kasteel raakt als woonverblijf op de achtergrond. Bewoner Charles François Testas is in 1898 een van de eerste autobezitters van Nederland en de eerste van de provincie Utrecht. Hij heeft zelfs twee auto’s in zijn bezit en is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Automobiel Club. Zijn auto’s staan geparkeerd in de voormalige stal van het koetshuis. Testas organiseerde toertochten door Nederland. 

Wanneer in 1910 de boerderij wordt verkocht aan de Vereniging Hulp voor Onbehuisden in Amsterdam is het buitenhuis Oud-Wulven volgens de journalisten van de krant een ‘oude middeleeuwse kapel’. In 1939 is Oud Wulven in zo’n slechte staat, dat er een restauratieplan wordt opgesteld. In 1947 wordt met de restauratie begonnen, maar door een storm waait de toren nog datzelfde jaar om en wordt besloten om het huis Oud-Wulven te slopen. De laatste resten worden in 1957 verwijderd. In de gevel van het Houtens gemeentehuis is een gerestaureerde poort van kasteel Oud Wulven te zien.

 

Kasteel Heemstede is in 1645 gebouwd. Het is de opvolger van de ridderhofstad die 500 meter naar het westen stond en tegenwoordig in Nieuwegein is te vinden. Kasteel Heemstede is in 1987 afgebrand en in 2002 herbouwd.

Heemstede mag dan kasteel worden genoemd, het is in werkelijkheid een buitenhuis. Heemstede is ook geen kasteel met verdedigingswerken zoals we uit de middeleeuwen kennen. Beter is om het een jachtslot te noemen. 

Het huis Heemstede is gebouwd in de ontginning Wulven. In 1616 koopt Adriaen van Winssen het recht in dit gebied van het gerecht Oud-Wulven, waardoor het minigerecht Heemstede ontstaat. Maria van Winssen en haar tweede man Hendrick Pieck zijn de bouwers van kasteel Heemstede. De stenen boerderij uit 1347 die al op de aangekochte grond staat, wordt afgebroken en er verschijnt een jachtslot dat in 1645 gereed is. Het wordt een indrukwekkend gebouw met torens en bijgebouwen. Voor het kasteel ligt een vaart, die wordt gebruikt om de bouwmaterialen van het kasteel aan te voeren. 

Diederick van Veldhuysen

Met het overlijden van Maria van Winssen in 1668 komen kasteel en gerecht vanaf 1680 terecht bij de 28-jarige Diederick van Veldhuysen. Hij is een lid van een rijke familie en bestuurder in de Staten van Utrecht. Van Veldhuysen trouwt een steenrijke Amsterdamse vrouw. 

De tuinen van Kasteel Heemstede komen dankzij van Veldhuysen tot een hoogtepunt. De aanleg ervan in de Franse barokke tuinarchitectuur vindt plaats in de periode 1691 – 1699. Aan beide kanten van het kasteel was een oprijlaan. De tuinen van Heemstede bestonden uit een kleine tuin aan de zuidwestelijke kant en een lange tuin aan de noordoostelijke kant, die overging in een wildpark. De tuinen liepen door tot aan de Utrechtseweg en waren een bezienswaardigheid tot buiten de landsgrenzen. Er waren vijvers die waren voorzien van fonteinen. Aanwezig was een ‘schelpengrot’ met hersenkoraal. Verder was er een laan met mythologische figuren. De tuin was voorzien van exotische bomen die ondanks de Kleine IJstijd het volhielden. Op diverse plaatsen waren er moes- en fruittuinen. Bezoekers konden door de lommerrijke lanen wandelen en op bankjes rusten.

Ook het huis krijgt een opknapbeurt. Zo verschijnen er schuiframen, iets dat in die tijd zeer modern is. De luiken van de ramen zitten aan de binnenzijde. De voordeur heeft een extra scharnier in de deur, zodat het een tweedelige voordeur is. In de vloertegels van de centrale hal zijn fossielen te zien.

Na het overlijden in 1716 van Diederick van Veldhuysen treedt verval op van Heemstede en de tuinen. In 1723 herstelt eigenaar Essaye Gillot de tuinen. Na 1757 treedt opnieuw verval op. Kennelijk speelt geld steeds vaker een rol bij de adel, want wanneer in 1812 belasting op deuren en vensters wordt ingevoerd, worden enkele ramen dichtgemetseld.

De 19e eeuw is geen goede periode voor kasteel Heemstede. Het huis wordt openbaar verkocht en verhuurd. Een van de huurders is Alexander van Rappard. Die ontdekt dat jarenlang de geboorteakte van de stad New York hier op zolder ligt. Ook in de 20e eeuw is het huis wisselend in gebruik. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het in gebruik als klooster. Er werden toen kerkdiensten gehouden voor o.a. onderduikers. De paters zitten daar tot 1947. Bij een brand in 1951 in een koetshuis komt één knecht om het leven. Het huis komt uiteindelijk in een slecht conditie en staat bloot aan plunderaars. In december 1971 wordt het gekraakt, maar ontruiming volgt vrijwel direct. 

De brand in 1987

De Stichting Medische Bibliotheek wordt in 1973 de nieuwe eigenaar. Deze restaureert het kasteel in het volgende jaar. Het plan was er een bibliotheek en een conferentieoord van te maken. Maar op 10 januari 1987 brandt het gebouw volledig af. Alleen enkele buitenmuren blijven staan en ook de kelder is heel. Er is geen bewijs gevonden voor brandstichting, maar voor iedereen is duidelijk dat dit het geval is.

Na de brand wordt een projectontwikkelaar de nieuwe eigenaar. Die doet weinig met het kasteel en laat de ruïne verwaarlozen. Er zijn plannen om het kasteel tegen de vlakte te gooien en het gebied te herontwikkelen. Pas in 1998 keren de kansen voor Heemstede als projectontwikkelaar WCN eigenaar wordt. Het kasteel wordt volledig hersteld tussen 1999 en 2002. WCN trekt er zelf in en gaat Phanos heten. Op de begane grond wordt een restaurant gevestigd dat afwisselend een Michelinster heeft. In 2012 gaat Phanos failliet en koop Anthony Lisman het kasteel. Het kasteel wordt opnieuw opgeknapt. 

Aan de Anthonisbrink (de Brink) ligt het oudste gebouw van Bunnik, de oude Dorpskerk van ca. 1200. De Brink was vele eeuwen het centrum van Bunnik en rondom bebouwd met huisjes, de pastorie en het eerste schoolgebouw van Bunnik. Op een van de oudste afbeeldingen van Bunnik van H. de Winter uit 1743 zien we de Brink, gezien vanaf de Dorpstraat naar de kerk, met allerlei bebouwing. En geheel rechts de vermoedelijke smederij.

Een Brink was een ideale plek om een smederij te hebben. De eerste vermelding van een smidse/smederij op de Brink in Bunnik is rond 1569. Dat wil niet zeggen dat er mogelijk (veel) eerder ook al een smederij was.

Gijsbert Hendricks, de eerst vermelde smid
In een verslag uit 1569  wordt verklaard dat >>>>>>>>>>Gijsbert Hendricks (Ghijsbert Hendrickss) in oktober 1567 ten huyse van Jan Thonisz te Bunnick was en daar Anthonis Vrederickss neersloeg. Op 9-8-1569 wordt >>>>>>>>>>Ghijsbert Hendrickss  smit te Bunnick beboet door het Hof van Utrecht met >>>>>>>>>>‘24 pond voor het neerslag’. De tweede smid die we tegen komen is Cornelis Gerritss. Zeer vermoedelijk is dit de zoon van Ghijsbert Hendrikss.  Net als de volgende smid 
Henrick Cornelisz de zoon is Cornelis Gerritss. Hij is getrouwd met Geertruijt Gerritsdr. Geertruijt komt van Vechten en haar broer Anthonis Gerritsz (ca. 1553-†1608) is daar smid. Het echtpaar heeft geen kinderen en na de dood in 1605 van Hendrik moet de smederij verkocht worden.

4 generaties Van der Lee smeden van 1605 tot 1709

Cornelis Jansz (ca 1589-†1649) is vanaf 1605 genoemd als de volgende smid aan de Brink. 
Rond 1605/06 was Bunnik nog een kleine agrarisch gemeenschap met zo’n 250 bewoners. Cornelis Jansz trouwt met Adriaen de Cruijff en het gezin krijgt uiteindelijk 5 kinderen. Jan Cornelisz van der Lee neemt de smederij van zijn vader over. En op zijn beurt neemt ook zijn zoon Cornelis Jansz van der Lee de smederij over. De laatste smid van de familie Van der Lee is Gerrit van der Lee, de zoon Cornelis Jansz van der Lee. Hij neemt rond 1709 de smederij over. Het lijkt erop dat Gerrit een andere toekomst wil dan smid. Hij verkoopt >>>>>>>>>>‘sekere huijsinge en hofstede met hetgeen daarin aard- en nagelvast is met de smitsstede daar naast staande te Bunnik aan Abraham van Veen’.

Vanaf 1710 is Abraham van Veen de nieuwe smid in Bunnik aan de Brink. Hij is getrouwd met Dirckje van Veen. Abraham is geen lange carrière als smid gegund want hij overlijdt rond 1719. Dirkje trouwt daarna met Bastiaen Gerritse van der Vliet die de volgende smid was. Na zijn overlijden 1742 werd hij als smid opgevolgd door zijn zoon Abraham van de Vliet.  

150 jaar Bringenberg aan de Brink

Als Johannes Bringenberg in 1775 trouwt met Dirkje van der Vliet, de dochter van Abraham van der Vliet wordt hij de volgende meestersmid aan de Brink. Na het overlijden van Johannes Bringenberg blijft zijn dochter Jacomina tot haar dood op 8 januari 1854 in huize Bringenberg wonen. Jacomina sluit in 1829 de smederij. Na het overlijden van Jacomina gaat huize Bringenberg over naar de erfgenaam Jan Bringenberg in Everdingen. Jan trouwt met Sophia Antonia van Eck en krijgt 7 kinderen. Jan Bringenberg was in Everdingen een prominent man, Burgemeester en Secretaris der gemeente Everdingen van 1841-1844. Willemina Bringenberg is het vierde kind en laatste bewoner van Huize Bringenberg als ze in 1925 overlijdt. 

- Ruim 275 jaar een begrip in Bunnik - 

De familienaam van Manen is een oude Bunnikse naam die al voorkomt vanaf begin 18e eeuw en is daarmee ruim 275 jaar een begrip in Bunnik. Niet alleen voor oud-Bunnikers maar tot de dag van vandaag bekend bij alle inwoners van het dorp Bunnik en omstreken.

De naam Manen
Hoewel van Manen een echte Bunnikse naam is verwijst de naam naar een buurt of buurtschap bij Ede met de naam Manen. Manen was een kleine en zelfstandige buurt met eigen buurtrichter en buurtmeester. De buurt (buurtschap) bezat ook grondgebied. 

Derck Gijsbertse is rond 1660 geboren in de buerte Manen en wordt genoemd in het Buerboek van de buerte Manen. Zijn zoon Jan Dirckzn van Maanen (ca. 1690 - 1749) verhuist naar Driebergen in 1708 en neemt als achternaam de naam van zijn oude woonplaats. De zoon van Jan Dirckzn van Maanen is Pieter van Manen en hem komen we als de eerste van Manen tegen in Bunnik. 

Pieter van Manen
In 1747 wordt Pieter van Manen (1719 - 1791) in de Leydse Courant Schipper van Bunnik genoemd. Hij is niet alleen schipper, maar ook schepen van Bunnik en Vechten van 1758 t/m 1775. Een belangrijk man in het dorp. Hoewel de beroepsomschrijving anders doet vermoeden wordt Pieter wel schipper genoemd, maar is hij schipper in dienst bij de aangestelde schipper van Bunnik, Cornelis van ’t Voort, die dan in De Witte Huisjes woont. Pas in mei 1781 doet Maria van Mansum (? - 1798), de weduwe van Cornelis van ‘t Voort vrijwillige afstand van het schippersambt, zodat Pieter dat op 62-jarige leeftijd officieel kan gaan bekleden en hij aangesteld wordt als Schipper van Bunnik. Een jaar later, in 1782,
neemt hij een lening bij de diaconie van Bunnik voor f 195 voor de koop van een nieuwe Crommenrijnsche schuijt. Na het overlijden van Pieter van Manen in 1791 wordt zijn zoon Jacobus van Manen (1763-1839) aangesteld als schipper van Bunnik en Vechten.

Melkhandel
In 1805 woonde Jan van Manen (1750 - 1829), die ook een zoon van Pieter van Manen (1719-1791) is op de Langstraat 50 . Uit het tweede huwelijk van Jan van Manen wordt Pieter van Manen (1797 - 1879), arbeider in Bunnik geboren. Ook de zoon van deze Pieter, Johannes van Manen (1840 - 1922) wordt in Bunnik geboren. Hij is van beroep koetsier. Zijn zoon Hendrikus van Manen (1877 - 1940) is o.a. veehouder in Bunnik aan de oude Groeneweg 200 (nu Tureluurweg 14). Zoals veel Bunnikers heeft hij, vanaf 1914, ook een handel in fruit. Hij verkoopt onder andere kersen en aardbeien uit eigen boomgaard. In 1932 begint hij vanuit zijn boerderij op de Tureluurweg de melk van zijn eigen koeien bij de mensen thuis te brengen. 

In 1938 nam hij de melkwijk over van zijn buurman Frans Veldhuizen (1889-1978) toen die er mee stopte. In de jaren 40 en 50 is de concurrentie in de melkverkopen in Bunnik hard. Later in de jaren 50 krijgen alle melkboeren een eigen ‘melkwijk’. Hendrikus gaat met een bakfiets de volle en zware melkbussen in heel Bunnik rond. Dat is in die tijd heel gewoon, want dat doen bijvoorbeeld ook de Bunnikse bakkers en slagers. In oktober 1940 overlijdt Hendrikus plotseling op 63-jarige leeftijd. De zonen van Hendrikus, Kees en Piet, nemen het familiemelkbedrijf over.

Cornelis (Kees) Johannes van Manen (1915 - 1999) en zijn jongere broer Piet van Manen (1926 - 2001) gaan na hun lagere schooltijd direct bij hun vader werken. Ze kunnen gelijk met de transportfiets Bunnik rond. Ze hebben een melkbus met een kraantje, ca 8 flessen en 20 pakjes boter bij zich. Na de bakfiets komt de pony met wagen en daarna paard en wagen, 
in de jaren ‘70  gevolgd door de elektrische kar. Het gebruikmaken van paard en wagen was niet uit zuinigheid, maar puur praktisch en snel. In 1950 verplaatst Cees de melkhandel naar een winkel op de Dorpsstraat 32. 
 
De winkel op de Dorpstraat eind jaren 80. Links de winkel van Ans van Manen (dochter Kees van Manen) en rechts de winkel van Jan van Manen. (foto Bunnik Zo was het…Zo is het. Arie van de Gaag).

In 1980 wordt Kees 65 jaar en doet hij de winkel over op zijn zoon Jan van Manen (1959-2023). Broer Piet stopt met werken in 1987. Jan van Manen gaat verder met de winkel als Kaas- en notenzaak. Jan moderniseert de winkel en breidt het assortiment van binnenlandse kazen ook uit met buitenlandse kazen. In 2006 is het opnieuw tijd om de winkel een nieuwe uitstraling te geven en wordt de winkel verbouwd. In de winkel van Jan en zijn vrouw Els zijn behalve kazen ook streekproducten te vinden en natuurlijk, zoals voorheen, melk en eieren. In 2021 heeft Jan van Manen zijn winkel na 42 jaar, i.v.m. gezondheidsredenen, moeten verkopen.

begrip in Bunnik - 

STICHTSE BEGUNSTIGER RUDOLF VAN BUNNIK 1239

Een Dominus in Bunnik, Rudolf van Bunnik, broeder van het Duitse Huis, komt in de eerste goederentransactie na de oprichting van het Duitse Huis voor. Het is een tweeledige schenking die werd uitgevaardigd in 1239. Een uitzonderlijk hoog bedrag. Wie is hij. Hij behoorde tot de top van de ministerialiteit van de bisschop en bezat de curtis in Bunnik in de 13e eeuw. Van deze bisschoppelijke vroonhof, herenhoeve met vroonland, bezat Rudolf van Bunnik niet enkel goederen, hij was zelfs naar de plaats vernoemd.

Politiek en patronage

De oprichting van het Duitse Huis. Met de dood van bisschop Otto III van Holland in 1249 begon een nieuw tijdperk met het Holland Huis als ondersteuning van het Duitse Huis in Utrecht, waarbij Willem II van Holland een belangrijke rol speelde. Dit verstevigde de banden tussen de Hollandse gravenfamilie en het Duitse Huis, wat cruciaal was voor de ontwikkeling van het Duitse Huis tot landcommanderij. 

De vroegste bezitsvorming van het Duitse Huis in Utrecht was sterk gekoppeld aan kruistochtexpedities. De eerste verwerving van goederen betrof schenkingen van deelnemers aan de vijfde kruistocht. De kruistocht tegen opstandelingen in Drenthe stimuleerde ook de oprichting van de commanderij, en rond 1248 groeide het bezit van de orde door de kruistocht van graaf Willem II van Holland naar Aken. Deze graaf, die zichzelf Rooms koning mocht noemen, resideerde op het Haagse Binnenhof, waarmee hij zijn omgeving in Holland, Vlaanderen en Gelre overtrof en tegelijkertijd de vechttaak van het Duitse Huis ondersteunde. 

Rudolf van Bunnik

Zo vinden we al in een vroeg stadium van de oprichting van het Duitse Huis een eerste goederentransactie in Bunnik. Het vond plaats in 1239 en werd afgerond in 1257. Herman droeg het vruchtgebruik van zijn moederlijk erfgoed over aan zijn vader Rudolf van Bunnik, een broeder van het Duitse Huis, mogelijk om intredeschenkingen te omzeilen.

Herman legateerde ook honderd mark aan het Duitse Huis na zijn overlijden, ter ondersteuning van het zielenheil van zijn voorouders èn het Heilige Land. De erfenis werd in 1243 door Splinter, ridder en bisschoppelijk rechter, als rechtmatig erkend. De naam Splinter komen we later tegen bij Beverweerd. 

In 1256 droeg Aleid, de weduwe van Herman, honderd mark en acht Utrechtse ponden over aan het Duitse Huis, met een wisselkoers van 26 schellingen in een pond, wat neerkwam op 138 ponden. Een aanzienlijke schenking, groter dan eerdere donaties.

In meerdere opzichten was de schenking een continuering van de stichtingsfase. Zo noemt Herman als motief voor zijn schenking de steun aan het Heilige Land. Bovendien was de Utrechtse bisschop net als bij de eerdere goederen transacties op de achtergrond betrokken. Bisschop Hendrik van Vianden bevestigde in 1255 de schenking van de honderd mark, waarschijnlijk omdat Herman kort daarvoor was overleden, maar ook omdat het erfgoed toebehoorde aan zijn curtis in Bunnik. 
In tegenstelling tot de vermoedelijke hof in het Lijnpad was die van Bunnik in 1239 nog wel operationeel. Dit blijkt eveneens uit het hofgerecht waarvoor Herman zijn schenking uitvoerde. Elect bisschop Otto III van Holland, eigenaar van de hof, trad daarbij op als zegelaar. 

Everardus Villicus, de hofmeier op de curtis in Bunnik, was bij deze schenking van goederen ook aanwezig. Dit betekent niet dat het hofstelsel in zijn klassieke vorm met horigen hier nog volop functioneerde. Cees Dekker maakt in zijn studie over het Kromme Rijngebied aannemelijk dat die exploitatievorm in het Nedersticht in de eerste helft van de dertiende eeuw al grotendeels was ontmanteld. Mogelijk waren er nog half vrijen verbonden aan de hof en onderscheidde het takenpakket van meier Everard zich enkel nog dat van een schout door de inning van hofgeld.

Van deze bisschoppelijke vroonhof bezat Rudolf van Bunnik niet enkel goederen, maar was hij ook zelfs naar de plaats vernoemd. Dat hij tot de top van de Stichtse ministerialiteit behoorde, blijkt uit het feit dat hij in de oorkonde van 1243 Dominus werd genoemd. 

Vervolgens zijn er geen schenkingsacties vanuit de Stichtse ministerialiteit waarneembaar tot 1247.



Locatie