STICHTSE BEGUNSTIGER RUDOLF VAN BUNNIK 1239
Een Dominus in Bunnik, Rudolf van Bunnik, broeder van het Duitse Huis, komt in de eerste goederentransactie na de oprichting van het Duitse Huis voor. Het is een tweeledige schenking die werd uitgevaardigd in 1239. Een uitzonderlijk hoog bedrag. Wie is hij. Hij behoorde tot de top van de ministerialiteit van de bisschop en bezat de curtis in Bunnik in de 13e eeuw. Van deze bisschoppelijke vroonhof, herenhoeve met vroonland, bezat Rudolf van Bunnik niet enkel goederen, hij was zelfs naar de plaats vernoemd.
Politiek en patronage
De oprichting van het Duitse Huis. Met de dood van bisschop Otto III van Holland in 1249 begon een nieuw tijdperk met het Holland Huis als ondersteuning van het Duitse Huis in Utrecht, waarbij Willem II van Holland een belangrijke rol speelde. Dit verstevigde de banden tussen de Hollandse gravenfamilie en het Duitse Huis, wat cruciaal was voor de ontwikkeling van het Duitse Huis tot landcommanderij.
De vroegste bezitsvorming van het Duitse Huis in Utrecht was sterk gekoppeld aan kruistochtexpedities. De eerste verwerving van goederen betrof schenkingen van deelnemers aan de vijfde kruistocht. De kruistocht tegen opstandelingen in Drenthe stimuleerde ook de oprichting van de commanderij, en rond 1248 groeide het bezit van de orde door de kruistocht van graaf Willem II van Holland naar Aken. Deze graaf, die zichzelf Rooms koning mocht noemen, resideerde op het Haagse Binnenhof, waarmee hij zijn omgeving in Holland, Vlaanderen en Gelre overtrof en tegelijkertijd de vechttaak van het Duitse Huis ondersteunde.
Rudolf van Bunnik
Zo vinden we al in een vroeg stadium van de oprichting van het Duitse Huis een eerste goederentransactie in Bunnik. Het vond plaats in 1239 en werd afgerond in 1257. Herman droeg het vruchtgebruik van zijn moederlijk erfgoed over aan zijn vader Rudolf van Bunnik, een broeder van het Duitse Huis, mogelijk om intredeschenkingen te omzeilen.
Herman legateerde ook honderd mark aan het Duitse Huis na zijn overlijden, ter ondersteuning van het zielenheil van zijn voorouders èn het Heilige Land. De erfenis werd in 1243 door Splinter, ridder en bisschoppelijk rechter, als rechtmatig erkend. De naam Splinter komen we later tegen bij Beverweerd.
In 1256 droeg Aleid, de weduwe van Herman, honderd mark en acht Utrechtse ponden over aan het Duitse Huis, met een wisselkoers van 26 schellingen in een pond, wat neerkwam op 138 ponden. Een aanzienlijke schenking, groter dan eerdere donaties.
In meerdere opzichten was de schenking een continuering van de stichtingsfase. Zo noemt Herman als motief voor zijn schenking de steun aan het Heilige Land. Bovendien was de Utrechtse bisschop net als bij de eerdere goederen transacties op de achtergrond betrokken. Bisschop Hendrik van Vianden bevestigde in 1255 de schenking van de honderd mark, waarschijnlijk omdat Herman kort daarvoor was overleden, maar ook omdat het erfgoed toebehoorde aan zijn curtis in Bunnik.
In tegenstelling tot de vermoedelijke hof in het Lijnpad was die van Bunnik in 1239 nog wel operationeel. Dit blijkt eveneens uit het hofgerecht waarvoor Herman zijn schenking uitvoerde. Elect bisschop Otto III van Holland, eigenaar van de hof, trad daarbij op als zegelaar.
Everardus Villicus, de hofmeier op de curtis in Bunnik, was bij deze schenking van goederen ook aanwezig. Dit betekent niet dat het hofstelsel in zijn klassieke vorm met horigen hier nog volop functioneerde. Cees Dekker maakt in zijn studie over het Kromme Rijngebied aannemelijk dat die exploitatievorm in het Nedersticht in de eerste helft van de dertiende eeuw al grotendeels was ontmanteld. Mogelijk waren er nog half vrijen verbonden aan de hof en onderscheidde het takenpakket van meier Everard zich enkel nog dat van een schout door de inning van hofgeld.
Van deze bisschoppelijke vroonhof bezat Rudolf van Bunnik niet enkel goederen, maar was hij ook zelfs naar de plaats vernoemd. Dat hij tot de top van de Stichtse ministerialiteit behoorde, blijkt uit het feit dat hij in de oorkonde van 1243 Dominus werd genoemd.
Vervolgens zijn er geen schenkingsacties vanuit de Stichtse ministerialiteit waarneembaar tot 1247.