Van afdamming tot otter
Water stroomt, waar het niet meer stroomt grijpt de mens in
Vikingen verbazen zich over ‘vlak land met sloten’
940 Kroniek bericht: 'De Vikingen die de afgelopen tijd het noorden van ons land zijn binnengevallen hebben zich verbaasd over het landschap dat ze aantroffen. Bij terugkeer vertelden de Noren en IJslanders over een ‘vlak land met grote grasvlakten. Over lange afstanden zijn sloten gegraven, waarin water staat. De weiden en de akkers zijn omgeven met sloten. Op sommige plaatsen waar een pad de sloot kruist vindt men bruggetjes, die met rijshout zijn bedekt.’
De Vikingen hebben met deze beschrijving precies het karakter van het laagveengebied aangeduid. Bij de ontginning van het laagveen, of ‘moer’, spelen sloten een belangrijke rol. Ze worden door de bewoners in het veen gegraven, evenwijdig aan elkaar en haaks op een groter stuk water, een rivier of een kanaal. Daardoor kan het land ontwaterd worden, zodat grond ontstaat die gebruikt kan worden voor landbouw of, in de lagere gedeelten, veeteelt. De percelen zijn lang en smal, omdat ze ingeklemd liggen tussen de sloten.
Ontginningen in Hollands-Utrechtse veen
Utrecht, 1020
'De groep Friezen die zich enkele jaren geleden vanuit het noorden in het Merwedewoud bij Vlaardingen heeft gevestigd, is begonnen met de ontginning van het veen. Met man en macht wordt er aan de exploitatie van de voorheen onbewoonbare wildernis gewerkt. De vestiging maakt deel uit van een belangwekkende ontwikkeling die enige decennia geleden op gang is gekomen. Niet alleen in het Merwedewoud, maar overal in het Hollands-Utrechtse veengebied zijn in de loop der jaren kolonisten aangekomen. De rivieren waren de enige verbindingswegen in deze ondoordringbare streken. Alleen op de oeverwallen van de rivieren woonden hier en daar wat mensen, die leefden van de opbrengst van de visserij. Landbouwgrond was er niet of nauwelijks. De eerste ontginningen zijn aangevat vanaf deze oeverwallen, de wat kleiachtige oevers van de grote rivieren en van de daarop uitkomende veenstroompjes.'
De methode die bij de ontginningsactiviteiten wordt gebruikt is een geheel nieuwe, namelijk die van de evenwijdig opstrekkende verkaveling. De kolonisten gaan uit van een bestaande rivier of graven eerst zelf een watergang. Dit is de zogenaamde ontginningsbasis. Hierlangs worden de boerderijen gebouwd. Vandaar worden de kavels uitgemeten, het veen in. Als het terrein het toelaat, moet elke kavel een gelijke breedte en een gelijke diepte hebben, respectievelijk dertig roeden breed en zes voorling diep (zo ongeveer 110 bij 1300 meter).
Iedere kolonist krijgt een kavel toegewezen, die hij zelf mag ontginnen en waarop hij zijn eigen hoeve mag bouwen. De kavels zijn door sloten van elkaar gescheiden, want bij de ontginning van het veen is ontwatering onmisbaar. Bij een zo systematische ontginning moet alles volgens een voor opgezet plan gebeuren.
Een bijzondere bijkomstigheid bij deze vorm van ontginning is bovendien dat de kolonisten in ruil voor hun noeste arbeid maar een te verwaarlozen bedrag hoeven te betalen aan die hun de grond ter beschikking stelt; in de meeste gevallen is dat de bisschop van Utrecht. Hij vraagt slechts een symbolisch bedrag, een ‘tijns’, ter erkenning van zijn gezag in de nieuw ontgonnen gebieden. Door deze golf van ontginningsactiviteiten is de aanblik van het landschap drastisch aan het veranderen.
Kees Vernooy: De invloed van de rivier op de landbouw
'Vóór het jaar 850 stroomde de Rijn nog langs Dorestad richting Utrecht om tenslotte in Katwijk uit te monden. Er vinden rond 850 grote overstromingen plaats. Die hebben tot gevolg, dat de Kromme Rijn steeds meer een onbeduidend riviertje wordt en de Lek haar huidige betekenis als scheepvaartroute krijgt. Het definitieve einde van de Kromme Rijn als belangrijk voor de scheepvaart is 1122, als deze bij Wijk bij Duurstede – waarschijnlijk ter hoogte van de Oeverstraat – wordt afgedamd. De Lek was toen al de belangrijkste Rijn arm. Het eens zo machtige en welvarende Dorestad verandert dan voor eeuwen in het wat ingeslapen stadje Wijk bij Duurstede. De afdamming betekent ook, dat dan de agrarische belangen in het Kromme Rijngebied groter zijn dan de belangen van de handel, zoals die voor de afdamming via de Kromme Rijn bedreven wordt.
In de 12e eeuw heeft men in het bisdom Utrecht nòg veel last van overstromingen. De schade die dit veroorzaakt, is voor de bisschoppen aanleiding te wijzen op de noodzaak van goede waterkeringen. Oproepen aan hun onderdanen leiden tot de aanleg van dijken. Door de groei van de landbouw na 1000 is het verantwoord dijken aan te leggen. Na het bedijken van de Rijn/Lek en de afdamming van de Kromme Rijn beheerst men de waterstand beter en kunnen de moerassige komgebieden ontgonnen worden. Dan ontstaan de twee lintdorpen Schalkwijk en Langbroek. Rond 1240 is de Langbroekerwetering gegraven en omstreeks 1300 komen er versterkte huizen in de vorm van woontorens voor. In diezelfde tijd ontstaan ook twee ‘lint-buurten’, nl. de Wijkersloot en de Houtense Wetering.'
'Het ontginnen van de moerassige komgebieden is het gevolg van het ontstaan ven een toenemende behoefte aan landbouwgrond na 1100.'
'Van afdamming tot otter'
Els Otterman: ‘In het Kromme Rijngebied was het waterbeheer van oudsher gericht op het zo spoedig mogelijk afvoeren van overtollig water. Daar zijn we, het Hoogheemraadschap 'De Stichtse Rijnlanden', ook al honderden jaren mee bezig geweest!
Tegenwoordig wordt het klimaat grilliger, met perioden van extreme neerslag en van langdurige droogte. Daarom is het van belang om water veel langer vast te houden. Met gemeenten kijken we waar het regenwater beter in de bodem kan doordringen en zelf voeren we diverse projecten uit om de waterhuishouding te verbeteren en verdroging tegen te gaan. Zo hebben we de Gooyerwetering tussen Amerongen en Driebergen-Rijsenburg verbreed. Daarnaast zijn we bij het Driebergse Meer bezig om te voorkomen dat water meteen in de Langbroekerwetering stroomt. Het gaat om kwelwater van de Utrechtse Heuvelrug; dat is heel schoon water dus dat willen we graag vasthouden.'
Waterkwaliteit
'Het waterschap houdt zich ook bezig met waterkwaliteit. de aanleg van natuurlijke oevers langs de Kromme Rijn heeft vooral daarmee te maken. De Europese richtlijn waterkwaliteit stelt eisen, waaraan we in 2027 moeten voldoen. Maar daarnaast hebben we zelf natuurlijk ook ambities. Zo streven we in onze drogere gebieden naar verbetering van de biodiversiteit, bijvoorbeeld door bloemrijk beheer van onze dijken.'
'We hebben vijf icoonsoorten gekozen die symbool staan voor de soorten gebieden die we in beheer hebben; de weide hommel voor terreinen zoals rioolwaterzuiveringen, de blauwborst voor de oevers, de groene glazenmaker voor schoon water, de margriet voor de dijken en de otter voor een watergebied met goede verbindingen.'
'De otter is hier al eens gezien. Het zou toch geweldig zijn als deze zich weer gaat vestigen in de kromme Rijn!'
Colofon
Samenstelling: Meike de Vries
Bronnen:
1 Kroniek van Nederland, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, 1987
2 Kees Vernooij: boek, Het boerenbestaan, in het Kromme Rijngebied door de eeuwen heen
3 Mijn Utrechts Landschap 2022
4 De Stichtse Rijnlanden, Geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschappen. Stichting Matrijs 1993
O.a. auteur: Dr. Y.M. Donkersloot-de Vrij