De landbouw in het Kromme Rijngebied door de eeuwen heen


De landbouw in het Kromme Rijngebied door de eeuwen heen
©: Kees Vernooy

Het Kromme Rijngebied is een van de vier landbouwgebieden die in de provincie onderscheiden worden. Het is een duidelijk afgebakend gebied met een vanouds duidelijk eigen identiteit. De gemiddeld grote, levensvatbare landbouwbedrijven en de overwegend katholieke boerenbevolking zijn de belangrijkste kenmerken daarvan.

Het Kromme Rijngebied behoort tot het landschapstype van het rivierkleigebied. De sterk meanderende Kromme Rijn ontstond omstreeks 1000 voor Christus. Na die tijd traden er door verzanding afvoerproblemen op. Het definitieve einde van de Kromme Rijn als belangrijke Rijnarm vond in 1122 plaats, toen de rivier bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd. De afdamming had een beter waterbeheer tot gevolg en leidde tot het ontginnen van de moerassige komgronden.

Het Kromme Rijngebied wordt landschappelijk gekenmerkt door oeverwallen en kommen, die ontstonden doordat de rivier regelmatig buiten haar bedding trad, waardoor er zand en klei afzetting plaatsvond. Door het gewicht van het zand werd dit bij overstromingen dicht in de buurt van de bedding afgezet, terwijl de lichtere kleideeltjes meer landinwaarts bezonken. Zo ontstonden de wat hogere, zanderige oeverwallen en de lage kommen met klei.

In de Romeinse tijd nam de landbouw op de stroomruggen sterk toe. Ook na het vertrek van de Romeinen bleef de bewoning en de landbouw vooral op de hoge stroomruggen geconcentreerd. Hier ontstonden al vroeg plaatsen als Bunnik, Odijk, ’t Goy, Houten, Werkhoven, Cothen en Wijk bij Duurstede.

Door de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 bij Wijk bij Duurstede gaat de landbouw in het Kromme Rijngebied een nieuwe fase in. De moerassige komgronden konden worden ontgonnen en er stonden lintdorpen, zoals Langbroek en Schalkwijk, maar ook lintbuurten zoals de Wijkersloot, de Amerongerwetering en de Houtense wetering.

Die ontginningen van moerassige komgebieden waren het gevolg van het ontstaan van een toenemende behoefte aan landbouwgrond vanwege de groei van de bevolking.

De akkerbouw en in veel mindere mate de veeteelt vormt van 1400 tot ongeveer 1850 de belangrijkste bestaansbron. Opmerkelijk is, dat er in Cothen nog een overblijfsel uit die tijd te vinden is, nl. een restant van een vroegere gemeenschappelijke weide. De huidige hoogstamboomgaard in het centrum van het dorp is een restant uit die tijd. Vee van diverse boeren werd ’s avonds naar de gemeenschappelijke weide gebracht, o.a. om diefstal te voorkomen. Het is uniek te noemen dat een dergelijke gemeenschappelijke weide bewaard is gebleven.

Tot de 19e eeuw vindt er vrijwel geen bemoeienis van de mens met het landschap van het Kromme Rijngebied meer plaats die ingrijpende gevolgen voor de landbouw hadden. Wel werd na 1865 in sommige plaatsen de Kromme Rijn rechtgetrokken door meanders af te sluiten. Dit vond o.a. plaats in het kader van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Daarnaast had de landbouw in Schalkwijk, Houten en Bunnik te maken met de aanleg van vestigingswerken, zoals forten, bunkers en kazematten. Ook werden plaatsen als Houten, Bunnik en Schalkwijk doorsneden door de aanleg van spoorlijnen, zoals Utrecht – Arnhem in 1850 en de spoorlijn Utrecht – Den Bosch in 1868.

De jaren vijftig van de 19e eeuw kenmerken zich door een slechte conjunctuur, maar ook door de opkomst van de fruitteelt in het Kromme Rijngebied wat tot een toename van welvaart bij de boerenbevolking leidde. De akkerbouw nam af, maar ook het weidebedrijf nam in omvang toe.

Veel boerderijen die tussen 1850 en 1900 werden gebouwd waren van het zogenaamde T-type. Dit type boerderij laat zien dat het wens van boerengezinnen was om meer ‘gerieflijk’ te wonen. Dit was pas mogelijk bij een zekere welvaart.

In de tweede helft van de 20e eeuw krijgt de landbouw in het Kromme Rijngebied met grote veranderingen te maken. Vanaf die tijd gaan er vernieuwingen in de bedrijfsvoering van de landbouw in het Kromme Rijngebied plaatsvinden. Alles wordt grootschaliger en één man/vrouw maken bij de bedrijfsvoering van veel techniek en machines gebruik. In het bijzonder een florerende tak als de fruitteelt werd verder uitgebouwd en de melkbedrijven namen sterk toe.  Daarnaast verdwijnen er na 1970 de nodige boerenbedrijven vanwege de omvangrijke woningbouw in Houten, Bunnik en Wijk bij Duurstede. Ook worden er boerenbedrijven beëindigd omdat kinderen het bedrijf niet willen overnemen, omdat ze geen interesse in het bedrijf hebben en de voorkeur geven aan een bestaan buiten de landbouw. Gesteld kan worden, dat het Kromme Rijngebied na die tijd verandert van een gebied met een van ouds sterk agrarisch karakter naar een gebied met kenmerken van een verstedelijkt woonkarakter, waardoor de agrarische functie op de tweede plaats komt te staan en de grote intensieve melkbedrijven gaan domineren, o.a. omdat deze tak voor een redelijk stabiel inkomen zorgt.

 

Datering

Jaar: 1122

Colofon

Auteur: Dr. Kees Vernooy

LITERATUUR:

Vernooy, C.G.T. (1988). Boerengezinnen in beweging. Universiteit van Utrecht: dissertatie.

Vernooy, K. (1988). Het boerenbestaan in het Kromme Rijngebied door de eeuwen heen. Cothen: Rabobanken van het Kromme Rijngebied.

 

Tekening: Tekening Cothen van C.J.Th. Shut; " De Brink"

In opdracht van `t Provinciaal Comité Utrecht Monumentjaar 1975

 

 

© Tekst: Dr. Kees Vernooy © Foto voorblad: Kees Vernooy
Lees meer

Gerelateerde informatie


OnderwerpenFoto’sDocumenten





Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Meike de Vries)