Ooggetuige evacuatie Houten mei 1940


Ooggetuige evacuatie Houten mei 1940
©: Inundatie Schalkwijk, O.Wttewaall

Op de dag van de mobilisatie van Nederland, 29 augustus 1939, maakte Nederland zich klaar voor de gewapende neutraliteit, waarbij tienduizenden soldaten zich moesten melden bij verzamelplaatsen door het hele land. Op diezelfde dag stuurde het Departement van Defensie het ‘Voorschrift Afvoer Burgerbevolking’ aan alle gemeenten van ons land. Deze maatregel had tot doel veiligheidsmaatregelen te nemen voor de bevolking in gebieden waar zware gevechten verwacht werden of gebieden die geïnundeerd zouden worden. De drie gemeenten Houten, Schalkwijk en Tull en ’t Waal kwamen voor op die lijsten.

Op 12 mei 1940  werd een gedeelte onder water gezet; Het Vechter en Oudwulverbroek. Ook een deel van Wulven en een beperkt deel van de Houtense Vlakte tegenwoordig een deel van de Utrechtse wijk Lunetten, dat toen nog bij de gemeente Houten behoorde.  ± 2.500 inwoners van Houten, Schalkwijk en Tull en 't Waal moesten hun huizen verlaten. 

Terwijl het inundatiewater bleef stijgen kwam de bevolking van de dorpen in een benarde situatie terecht; vliegtuigen van de Duitsers scheerden laag over de Lek, de eerste boerderij Lekdijk 26 van Jan van Rijn was al in brand geschoten, het vee werd afgevoerd en per schip bij Schalkwijk de Lek op gestuurd, en in de nacht van 13 op 14 mei en op de vroege morgen van 15 mei trokken militairen in onafzienbare colonnes auto’s en artillerie langs de dorpen ’t Goy, Houten en Schalkwijk. Deze leger onderdelen kwamen niet alleen terug van de Grebbelinie, maar ook van de Peellinie, de grensbewaking en uit het Land van Maas en Waal. Een dichte grondmist beschermde onze troepen voor de Duitse vliegtuigen. Een meevaller, want bij helder weer hadden die een bloedbad kunnen aanrichten op de overvolle wegen. 

Op tweede Pinksterdag, 13 mei 1940, werd niet alleen een gedeelte van de bevolking van het dorp Houten en 't Goy geëvacueerd, vanwege de inundatie, maar ook Schalkwijk en Tull en ’t Waal. Dit gebeurde met de auto, paard-en-wagen of te voet. De mensen zouden naar Monster gaan. De gemeente Monster is nooit bereikt. Zij die Houten met de auto hadden verlaten, strandden in Boskoop.1

Ruim tachtig jaar na de Duitse inval in ons land ontstond tussen mevrouw A.G. Nielsen – Wit 98, A.G.N.W., en mij, Tjeerd Nielsen, T.N., de volgende dialoog over de evacuatie in Houten en de vijf lange jaren van oorlog. 

T.N.: Jij zult je van die meidagen nog wel iets kunnen herinneren? 

A.G.N.W: Jazeker. Ik was toen zeventien. Ik woonde in Houten samen met mijn ouders, mijn jongere zusje en mijn twee jongere broers. Wij waren met z’n zessen. Ik zat in Utrecht op het gymnasium. Op negen mei 1940 hadden we een schoolavond. Omdat het al laat was, overnachtte ik bij een vriendinnetje in Utrecht. Omstreeks drie uur ’s nachts hoorden wij in de lucht een diep gebrom. Toen we naar buiten keken zagen wij Duitse vliegtuigen. Mijn vriendinnetje zei: ‘Het is oorlog!’ In alle vroegte ben ik naar huis gefietst, zodra het licht was geworden. Het was prachtig weer. Thuis lag iedereen nog te slapen. Niemand had iets in de gaten; ik moest ze waarschuwen. Ik wist het bij ons thuis dus als eerste. 

T.N.: Houten – dat lijkt mij toch een plek waar jullie overal dichtbij zaten, wat de oorlog betrof. 

A.G.N.W.: We woonden inderdaad op een plek waar wij overal dichtbij zaten, wat de oorlog betrof. Je had de militaire vliegbasis van Soesterberg. Woudenberg – óók militair van belang – was in de buurt. En verder was er de Grebbelinie. Wij konden thuis het schieten horen. Dan waren er de Duitse vliegtuigen, die soms zó laag overvlogen dat wij de inzittenden konden zien. Ze zwaaiden naar ons, maar natuurlijk zwaaiden wij niet terug. 

T.N.: Je hebt ooit eens verteld dat jullie in die meidagen van huis gingen.

Evacuatie Houten, tweede Pinksterdag 13 mei 1940

A.G.N.W.: Vooraf aan de inundatie waren mijn ouders gevraagd mee te willen helpen om ouderen en zieken te evacueren vanwege de Hollandse Waterlinie. Er zouden landerijen onder water worden gezet om de Duitsers tegen te houden. Mijn ouders hadden beide een rijbewijs. Wij hadden zelf geen auto, maar het garagebedrijf van ons dorp stelde wagens ter beschikking. Verder deed iedereen mee die een auto bezat. In een soort colonne vertrokken we naar het westen, richting Zuid-Holland om betrokken mensen in veiligheid te brengen. 

T.N.: Was dat niet gevaarlijk? 

A.G.N.W.: Het was een levensgevaarlijke tocht. Vanuit de lucht konden wij gemakkelijk beschoten worden. Gelukkig is dat niet gebeurd. Vader en moeder hadden ons, hun kinderen, niet alleen willen achterlaten – dus wij waren óók mee. Bij Jutphaas  ter hoogte van het latere Nieuwegein werden we al tegengehouden omdat er geschoten werd. Toen al raakte onze colonne uit elkaar. Ik zat in de auto die mijn vader reed. Wij vervolgden onze weg zo goed en zo kwaad het ging verder naar het westen, steeds tegengehouden door militairen die wilden weten wie in onze wagen zaten. Toen het donker werd, sommeerde men ons om niet verder te gaan. Inmiddels waren wij beland in Voorburg, waar een familielid woonde van één van de inzittenden. De rest van die eerste oorlogsdagen zijn wij in Voorburg gebleven. Daarna zijn wij weer naar huis gegaan. De evacuees, voor zover niet elders ondergebracht, hebben wij mee terug genomen. Mijn moeder was met haar auto in Boskoop terechtgekomen. Daar werd ons gezin herenigd, tot haar grote opluchting. Van pure spanningen was zij haar stem kwijt. Vóór die tijd hebben wij vanuit vaders auto Rotterdam zien branden in de verte. Wij wisten toen al van de radio, dat die stad was gebombardeerd. Terug in de buurt van Houten zagen wij dat de lager gelegen gebieden in de tussentijd onder water waren komen te staan. De wegen staken boven het water uit. De plek waar ons huis stond was hoger gelegen. Verdere autotochten met evacuees waren onmogelijk geworden. 

T.N.: Was die opdracht, jullie gegeven door de Nederlandse autoriteiten, in feite niet volkomen onverantwoord?  

A.G.N.W.: Dat idee heb ik wel. Bovendien had die Hollandse Waterlinie niet de minste zin. Er waren toch vliegtuigen? En er waren toch parachutisten? Wij leefden toch niet meer in de Tachtigjarige Oorlog? 

T.N.: Het moet een rare, chaotische toestand zijn geweest.  

A.G.N.W.: Ja, en er waren wel meer rare dingen. Mijn vader was hoofd van de plaatselijke Burgerwacht, en had opdracht gekregen bovenin de kerktoren te klimmen om te kijken of de Duitsers er al aan kwamen. Hij was hartpatiënt en kon dat niet. Daarom was mijn broertje in die toren geklommen, op zijn elfde. Natuurlijk kwamen die Duitsers eraan, Hollandse Waterlinie of niet! Toen wij terugkwamen waren onze fietsen verdwenen. Die werden door Nederlandse militairen gebruikt tijdens hun terugtocht. Ze hadden bij ons een ruitje ingeslagen in de bijkeuken. De fietsen waren weg. De hond hadden ze bij die gelegenheid buiten gelaten; die vloog ons uitzinnig tegemoet. Mijn vader kon later onze fietsen ophalen in Utrecht. Uiteraard waren ze toen al lang gestolen. Om niet met lege handen terug te komen had hij maar een paar aftandse wrakken meegebracht. 

T.N.: Hadden die militairen ook niet opa’s browning meegenomen? 

A.G.N.W.: Nee, die had hij zelf gegeven aan een Nederlandse militair die op de moment zonder wapen zat. Later heeft hij daarover nogal ingezeten, want alle schietwapens waren geregistreerd. Gelukkig is er van de Duitsers geen navraag gekomen. 

T.N.: Jullie zijn in de zomer van 1940 verhuisd. 

A.G.N.W.: Ja, mijn vader was in dat jaar benoemd tot notaris in Avenhorn. Tot die tijd was hij kandidaat – notaris in Houten. 

T.N.: Zo keerden jullie dus terug naar Noord-Holland, het gebied waar jullie familie vandaan kwam. Hebben jullie toen nog veel van de oorlog gemerkt? 

A.G.N.W.: We fietsten naar school in Alkmaar, maar op den duur niet meer; er waren geen banden meer. De bussen reden onregelmatig, en al te vaak helemaal niet. Zo misten wij nogal eens de school. Als het in de bus te vol was, moesten de schooljongens op het dak meerijden, in weer en wind. Die ‘schooljongens’, daar hoorde ik óók bij. Ik ben op kamers beland in Alkmaar, bij mensen die uit Den Helder hadden moeten vertrekken vanwege de Atlantikwall, de Duitse verdedigingswerken langs de kust. De school werd vervolgens weer gevorderd door de Duitsers, dat deden zij met alle nieuwe gebouwen. Wij moesten naar een oude school vlakbij het station. Het station is eens beschoten. De kogels vlogen door de ruiten van het klaslokaal. In 1943 heb ik mijn eindexamen gehaald. Daarna zat ik twee jaar thuis. De universiteiten waren dicht. Mijn vader heeft nog geprobeerd mij ondertussen op te leiden voor het notariaat – hij had daarvoor een bevoegdheid – maar dat lag me niet. Zelf ben ik in 1945 theologie gaan studeren, eerst in Leiden en later in Amsterdam. Zeer tot genoegen van mijn vader, die zelf graag dominee had willen worden.

T.N.: Je hebt wel eens verteld dat het dagelijks leven er juist in die latere jaren van de oorlog niet gemakkelijker op werd. 

A.G.N.W.: Dat was ook zo. Het ging geleidelijk aan, maar op het laatst was er helemaal niets meer. Wij hadden nog het geluk, dagelijks een paar liter melk te kunnen krijgen van een buurman, die boer was. Verder hadden wij zelf boeren in de familie; van één van hen kregen wij elk jaar een hutkoffer vol graan. Dat moest je nog laten malen, maar de molenaar voegde alles wat werd ingebracht samen, wat de kwaliteit beslist niet ten goed kwam. Dus maalde ik het zelf, in een handkoffiemolen. We hadden een gasinstallatie. Dat gas kwam overal ter plekke uit de sloot, en werd opgeslagen in een soort reservoir. Toen er geen stroom meer was, brachten wij het vulmechaniek in beweging door de trappers van een fiets – het zogenaamde ‘gasfietsen’. Toen er geen leidingwater meer was, konden wij toe met de regenput – waarvan trouwens op het dorp óók anderen gebruik maakten. Af en toe hakten mijn broers een boom in de tuin om; dan hadden wij weer brandhout. Maar niemand wist, wanneer dit alles voorbij zou zijn. In die jarenlange onzekerheid heeft mijn moeder soms bijna de moed verloren. Er kwamen vooral de laatste winter dikwijls mensen langs op hongertocht – uit Amsterdam onder meer. Die hadden het nog veel en veel beroerder. We zaten vlakbij het afweergeschut bij Bergen aan zee. Er zijn vliegtuigen in onze omgeving neergestort, een enkele keer nèt niet op ons huis. 

In die tijd, die voortdurend spanningen opleverde, moest je altijd op je hoede zijn, ook in wat je zei. Je had het gevoel dat je niemand kon vertrouwen. Het verraad lag overal op de loer.  Het is goed dat dit allemaal later voorbij was.

T.A.J.N. – Mei 2021 

Colofon

Bronnen en meer lezen

Interview: Tjeerd Nielsen met mevrouw Ariaantje Geertje Nielsen - Wit, Mei 2021

Samenstelling: Meike de Vries

>Dit verhaal is voortgekomen n.a.v. de tentoonstelling  'Smokkelbern en pelgrimage naar Leeuwarden in de tweede wereldoorlog’ in de Doopsgezinde kerk te Leeuwarden n.a.v. 75 jaar vrijheid

[1] Boek: Wttewaall, O.J. De Tweede Wereldoorlog in Houten, 't Goy, Tull en 't Waal & Schalkwijk. 2020. Historische reeks Kromme-Rijngebied 2020

Foto's: Familie Nielsen

Hoofdfoto: Otto Wttewaall, inundatie van Schalkwijk, voorjaar 1945  


Referenties

[1]
[2] Doopsgezinde Gemeente Leeuwarden Tentoonstelling ‘Smokkelbern en pelgrimage naar Leeuwarden in de tweede wereldoorlog’
© Tekst: Tjeerd Nielsen, Meike de Vries © Foto voorblad: Inundatie Schalkwijk, O.Wttewaall
Lees meer

Gerelateerde informatie


Foto’s





Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Meike de Vries)