Rhijnauwen en gevleugelde inwoning


Rhijnauwen en gevleugelde inwoning
©: HUA

De duiventoren bij landhuis Rhijnauwen is een 19e-eeuws gebouw met een tentdak. De oudste duiventorens zijn uit de 17e eeuw. Ze komen als vierkant of rond voor, waarvan er één bij Huize Wickenburg in ’t Goy is te vinden, die in 1640 voor het eerst wordt genoemd.

De vrijstaande duifhuizen worden vooral aangetroffen bij een kasteel of adellijk huis zoals kasteel Rhijnauwen. Het is een gebouw met rondom doorlopend muurwerk van de grond af opgetrokken.

Een duiventoren diende als opslagruimte voor aardappelen, groenten en fruit, terwijl de duiven via invliegopeningen in de kap naar binnen kwamen. De duiven werden gehouden voor eigen consumptie. 

Duiven stonden symbool voor trouw en werden gewaardeerd om hun sierlijkheid en snelheid. In het oude Rome werden jonge duiven al als culinair gerecht beschouwd, en tot de 18e eeuw waren ze een geliefde voedselbron, zelfs voor de gewone bevolking. 

Het houden van duiven en het daarvoor bouwen van een toren of til was in de middeleeuwen een zogenaamd ‘heerlijk’ recht. Alleen de adel of de hoge geestelijkheid, die veel grond in bezit had, mocht van dit recht gebruik maken. 

In 1384 als vaardigde de Staten van Utrecht, een plakkaat uit met betrekking tot het vangen van andermans duiven. De straf hierop was dat men ‘>bloets hoefts ter klocken komen zel, en bidden den Rade vergiffenisse, en geven der Stad te betering twee dusent steens’. Het privilege van de adel en de kerk moest hiermee verzekerd zijn. 

In 1667 wordt het eerste plakkaat uitgevaardigd waarin eigenlijk iedereen duiven mag houden en daarvoor een onderkomen kan bouwen als men een bepaalde hoeveelheid aan land bezat. De hoeveelheid land werd bepaald op 24 morgen (een morgen is 0,83 ha land). Wie toch een duiventoren bouwde en te weinig land bezat, werd de toren van hogerhand afgebroken. 

In 1683 wordt het houden van duiven toegestaan voor iedereen die er plezier in had, op voorwaarde dat de duiven niet los vlogen. De belangrijkste reden om aan het bezit van een duiventoren een bepaalde hoeveelheid aan land te verbinden was, om te voorkomen dat de duiven op andermans grond hun voedsel bij elkaar gingen zoeken. Het is voor een boer die net zijn land heeft ingezaaid niet zo leuk om te zien hoe enkele honderden duiven van een buurman neerstrijken en het zaad opeten. 

Als gevolg van de Franse revolutie werd in 1798 het duivenrecht afgeschaft en mochten er geen nieuwe torens of tillen gebouwd worden. Al snel, in 1803, kwam er een nieuwe wetgeving van de Utrechtse Staten, maar deze werd weer opgeheven na het inwerking treden van de Jachtwet uit 1807. 

De Jachtwet uit 1807
Deze wet handhaafde de bestaande toren en men mocht alleen nieuwe toren bouwen als ‘Zi jne Majesteit’ daarvoor toestemming had gegeven en men tenminste 15 morgen land bezat. In 1814 kwam er een nieuwe Jachtwet waarin werd vastgelegd dat de torens om de vijf jaar geregistreerd moesten worden bij de opperhoutvester. 

In de Jachtwet van 1954 wordt geen bepaling meer opgenomen met betrekking tot de rechtspositie van duiventorens. Zij zijn sindsdien uit de wet verdwenen omdat men van mening was dat het houden van duiven niet meer in een Jachtwet thuishoort.

Samenstelling: Meike de Vries

Colofon

Bronnen:

Otto Wttewaall, 'Het recht om duiven te houden'. In: Historische Kring Tussen Rijn en Lek, 1991-4:

Frans Kipp, 'Gevleugelde inwoning; nestgelegenheden in oude gebouwen in en rond Utrecht'. In: jaarboek Monumentenzorg 1996

Afbeelding: HUA cat 802831 Gezicht op de duiventoren en het poortgebouw behorende bij de jeugdherberg Rhijnauwen (Rhijnauwenselaan 14) te Bunnik, 1972


Referenties

[1] HKTREL 1991-4 Het recht om duiven te houden
[2] Gevleugelde inwoning
© Tekst: Meike de Vries (Bunnik) © Foto voorblad: HUA
Lees meer

Gerelateerde informatie


Onderwerpen





Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Meike de Vries (Bunnik))